Het bos gaat plat.

 

Laten we maar kappen,
hakken, zagen, branden
ontwortelen, verwoesten
ontdieren en ontvolken.

 

honderd per minuut,
hectare voor hectare,
want koeien moeten grazen,
en palmolie gewonnen.

 

zodat we kunnen vreten,
en gore lijven wassen,
om geen beest te hoeven zijn,
en langer leven dan een zwijn.

 

Het bos gaat plat,
voor kasten en kozijnen,
wat heb je aan een regenwoud?
Het bos gaat plat.

 

Getting stoned.

 

pull on the cigarette,
inhale the smoke,
can you feel it,
comming on?

 

Ancient times,
making VooDoo,
in my mind,
I"ll fly

My skin is tinkling, baby,
How is yours?
Does the table talk,
like a motorcycle policeman?

 

Move over, darling,
watch us closely,
while we uplift,
in getting stoned.

 

Wat maakt je blij?

 

Mijn handen op je heupen,
een woning in een rij,
de buren die ons groeten,
twee honden nog erbij.

Mijn vingers in je haar,

en woorden die je strelen,
de lege glazen,
met een gloed van rode wijn.

Mijn omhelzing als ik weg ga,
of weer terug kom,
met blokjes kaas,
uit de supermarkt vlakbij.

Mijn gezang onder de douche,
vol met vals sentiment,

en de vuile onderbroek,
naast een natte handdoek.

Wat maakt je blij?
Het gewone ongewone,
van elke dag, als ik vraag:

Wat maakt je blij?

 


Uit de bocht.

 

Een man met afgezaagde vingers,
wees mij de weg met een stompje duim,
daar waar ik uit de bocht vloog,
en belandde.

Vlak voor de platte kar,
een vormloze hoop,
afgedekt met plastic zeil,
het kadaver van een koe

Twee poten steken uit,
 getuigen,
van het vergane,
 leven.

Zo sta je stil,
bij de snelheid,
van het traag bewegend,
stille platte land.

 

Bevroren.

 

En zo jaag ik door deze stad,
waar halfbevroren fietsers,
ademwolkend voortgaan,
als dieren in het woud.

Door de kou omsluierd,
een dunne ijsplaat op het water,
waar watervogels wakken zwemmen,
om niet vast te vriezen.
Het leven lijkt versteend,

te wachten op een zonnestraal,
die alles in beweging zet,
en de grond laat openbarsten.
Het zal iets te laat zijn,

voor de reiger in de slootwal,
die pootje badend vastvroor,
en daar tot stilstand kwam.

 

For a day.

 

They were a couple for a day,
getting married in the morning,
with her gold brushed hair,
and his shiny shoes.

 

She smiled a lot,
he got nervous all the time,
you could tell,
by the silly jokes he made.

The party lasted one long hour,
he took her straight to bed,
they made a lovely baby,
the boy looked like his father.

 

And in the evening,
as their lights grew dim,
he looked at her and smiled,
you were my mayfly, darling.

 


Halte opgeheven.

 

Ga maar zitten in de halte,
de bus komt zo,
niet teveel bewegen,
en wees zoet.

Geen gekke dingen zeggen,
blijf bij je mening,
luister maar naar mij,
zoals naar je moeder, jongen.

Onderhandel niet met mij,
ik weet waar we naartoe gaan,
en hoeveel het kaartje kost,
van een enkele reis.

Maar dan moet de bus wel komen,
riep ik nog vergeefs.
Omdat ik een bordje had gezien,
" Halte opgeheven."

 

Mijn vriend.

 

Mijn vriend zo lang begraven,
je vlees is al vergaan,
je grappen zijn verstomd,
je stappen zijn geteld.

Mijn vriend zo lang geleden,
droeg ik je naar je graf,
struikelend en verdoofd,
in eenzaamheid met velen.

Mijn vriend ik nam mijn meisje mee,
nog niet zo lang geleden,
jij had haar moeten zien,
je had haar vast gemogen.

Mijn vriend ik denk aan jou,
niet meer elke dag,
alleen nog maar op dagen,
zoals vandaag.

 

Als ik ben gestorven.

 

En als ik ben gestorven,
zou ik graag een gedenksteen hebben,
gelegen in de straat,
waar ik het leven liet.

Het liefst dan bij een snackbar,
waar curry, mayonaise en uitgetrapte peuken,
op mijn tegel liggen,
naast hard geworden kauwgom.

Uitgelaten honden likken dan mijn naam,
met baasjes wachtend op bestelling,
op een krukje bij het raam,
'Wilt u er een tasje bij?'

Mijn koperletter plaat, geeft best wel wat te doen.
'Wie was die gozer, legde hij de eerste steen?
Of misschien een bekend persoon,
die hier is neergeschoten?

 


Waar was je nou?

 

En in de supermarkt,
raakt mijn moeder zoek,
ik vraag een vakkenvuller,
haar om te roepen.

 

Attentie, attentie,
even uw aandacht,
dames en heren,
vooral in gangpad vier.

Er staat een moeder bij de kassa,
ze draagt een roze muts,
en een grijs nylon jack,
ze is 1 meter zesenvijftig.

Verhipt denk ik, dat is haar,
terwijl ik naar de kassa ren,
ik til haar op en zeg streng:
Waar was je nou?

 

Een eitje.

 

Eens zat ik in een kwakkie,
althans het begin van mij,
en daar de helft weer van,
ik had een staart.

 

Het was een gekrioel van jewelste,
tussen al die anderen,
het leek wel de start,
van de elfstedentocht.

 

Ik zat in de kopgroep,
richting het felbegeerde kruisje,
bijna gleed ik uit,
maar ik herstelde.

Zo maakte ik mij los,
van het peloton,
achteraf gezien,
was het een eitje.

 

Jump!

 

So she found a job,
to pay the bills,
and fill the days,
at least, she says.

 

The view is so nice,
up on the roof,
the city moves,
all the time.

The wind blows her hair,
and she breaths clean air,
as she stretches a smile,
so divine.

The edge touches her feet,
near to tip,
near to fall,
'Jump' , she thinks.